2001/12/29 De steriliteit van Chinatown Singapore
Singapore heeft zijn Chinese verleden gesloopt en probeert nu het beetje erfenis wat er tussen de torenflats nog staat te behouden voor nageslacht en
toerist. Slot van de serie over Chinatowns.
Om Singapore's oude Chinese Thian Hock Keng-tempel staat een schutting. Er wordt gerenoveerd: NO ENTRY, WORKS IN PROGRESS. Ook de Po Chiak Keng staat in
de steigers, ik trotseer het DANGER, KEEP AWAY. Mannen slijpen met boortollen de porseleinen scherven voor de dakversieringen bij. Duizelig van herrie,
stof, lijmlucht en verfgeur sta ik gauw weer buiten. Zoekend naar de Yu Huang Dian loop ik de Havelock Road af, totdat die Ganges Avenue heet. Gelegen
tussen een heuvel en de rivier zou de tempel een fraai voorbeeld zijn van feng shui (Chinese waarzeggerij). Ik zie slechts torenflats.
Ik slenter terug naar waar de Singapore River verscholen kabbelt tussen nieuwbouw. Slechts op twee plaatsen staat nog een vervallen pakhuis. Bij een
terras hangt een schilderij van de rivier uit voorbije tijd: bumboats, sampans, omzoomd door bonte shophouses met een levendige handel. Aan de overkant
stuit ik op een gedenkteken waar eens het Volkstheater stond: demolished in 1986 due to structural reasons. Ik loop de Clemenceau Avenue af die volgens
een verkeersbord ooit Havelock Road heette. Bij wat eruit ziet als een Chinees tempeltje denk ik mijn doel toch bereikt te hebben. Binnen blijkt het een
modern kantoor: alles ruikt nieuw. Volgens de portier heeft er nooit een tempel gestaan.
In 'Het boek van de lach en de vergetelheid' beschrijft Milan Kundera hoe Praag gedurende de snelle veranderingen in zijn recente geschiedenis een stad
zonder geheugen werd. Als voorbode daarvan liet Kafka Jozef K. ronddolen tussen mensen zonder verleden, die de continuïteit met de mensheid hebben
verloren, in een stad met straten die vandaag een andere naam hebben dan gisteren. In Singapore heb ik gevoel in zo'n kafkaiaanse stad te zijn, al is het
er niet bedrukkend en schijnt de zon. Sinds Singapore's onafhankelijkheid in 1965 maakte de stadstaat de sprong van Derde naar Eerste Wereld. Een sprong,
waarbij het een culturele lobotomie onderging. Binnen luttele jaren werd al het oude gesloopt en vervangen door moderne torenflats. Premier Lee Kuan Yews
obsessie met reinheid weerspiegelde zich in de orde en netheid van de nieuwe republiek. Een welvarende en veilige toekomst was troef, het verleden werd
een onbeduidend excrement. 77 Procent van de drie miljoen inwoners is van Chinese komaf.
Door het hoge onderwijsniveau van de nieuwe generatie en een vooral op westerse voet geschoeid moderniseringsproces, slopen evenwel 'verderfelijke'
westerse zeden en waarden (zoals vrije meningsuiting) binnen. In de jaren tachtig begon Lee, gewend het eiland zonder tegenspraak te leiden, de dreiging
te pareren met het grootschalig propageren van 'Aziatische waarden', met name het confucianisme dat ook gezien werd als gezonde basis voor hoge
economische groeicijfers.
Met het kweken van een Aziatische mentaliteit en identiteit ontstond weer behoefte aan een verleden. Eind jaren tachtig stichtte de Urban Redevelopment
Authority een nationale monumentenzorg om van wat nog niet was gesloopt te redden wat te redden viel. Ook speelde de gedachte dat toeristen misschien
wegblijven als er niet ook nog een tempeltje, moskeetje of oud Chinees straatje te zien is. Het herstel van de band met het verleden is nu volop in gang.
Inmiddels zijn vijfduizend panden 'geïdentificeerd' die voor behoud in aanmerking komen.
Nadat de Britten er in 1819 een strategisch gelegen vrijhaven stichtten, stroomden de Chinezen naar Singapore. De gelukzoekers uit vooral Zuid-China
streken neer rond de riviermonding om als handelaar of als koelie in de haven of op de plantages te werken. Het eiland was berucht om de tijgers die er
vanaf het vasteland naar toe zwommen en jaarlijks honderden bewoners verscheurden.
Het handelsklimaat was gunstig. Zo placht Tan Che Sang, de rijkste tycoon van die dagen, tussen de ijzeren kisten te slapen waarin hij zijn geld bewaarde.
De immigrantenwijken groeiden zo ongebreideld dat in 1828 stadsplanning noodzakelijk werd. De Chinezen kregen de zuidoever van de rivier toegewezen. Een
paar jaar later waren ze de grootste bevolkingsgroep. De koeliehandel bloeide. Bij de Telok Ayer Street, toen aan zee gelegen, stapten nieuwkomers vanaf
de jonken aan wal. Ze liepen er meteen de Fak Tak Chi binnen - het eerste tempeltje - om de goden te danken voor de veilige overtocht. Daarna werden zij
naar hun verblijven gebracht, in de volksmond pig quarters geheten.
Het tempeltje werd diverse keren gerestaureerd. In 1869 dreigde het in zee te storten, maar het bestaat nog steeds, als museum. Bij de ingang hangt een
ingelijst krantenartikel uit 1998 met de kop: No more termites, step in. Een maquette geeft een aardig beeld van het straatleven van weleer.
De Chinese immigranten organiseerden zich al gauw in geheime genootschappen. Aan 'clanoorlogen' en andere problemen rond de kongsi's heeft het Singapore
nooit ontbroken. William Pickering werd aangesteld om greep te krijgen op de geheime genootschappen. Ondanks zijn kennis van Chinese talen en tactvol
optreden slaagde hij er maar ten dele in. In 1887 sloeg een boze Chinees hem met een bijl zijn hoofd in.
Tot in de 20e eeuw bleef Telok Ayer Street Singapore's commerciële centrum. In 1989 kwam het onder monumentenzorg. Met de erachter gelegen Amoy Street
behoort het nu tot de grondigst gerestaureerde delen van Chinatown. Bijna alle shophouses werden voorzien van gloednieuwe traditionele luifels van groene,
geglazuurde pannen met bamboemotief die energie en voorspoed symboliseren. De meeste panden zijn tegenwoordig kantoren van verzekeringsmaatschappijen,
reisbureaus, advocaten, ontwerpers en consultants. Winkels en handwerklieden ontbreken, waardoor alles nogal steriel aandoet.
In de five foot-galerijen hangen geen rode altaartjes met smeulend wierook meer, zo kenmerkend voor de Chinese wijken van Maleisische steden. Nergens
ladingen handelswaar. Zelfs de zwaluwen die er zo graag nestelen en de boel onderkakken ontbreken. Zegge en schrijve bij één pand droogt de was aan een
stok uit het raam. Van het wervelende leven en de rommel van vroeger vind je niets terug. Waar zijn ze, de pooiers die Saint Jack in Theroux' roman van
top tot teen lieten tatoeëren met schuttingtaal in Chinese karakters? Ik zie slechts bebrilde yuppen met fantasiestropdassen en de nieuwste modellen
lichtgewicht gsm's.
Toch doet het nog authentiek aan vergeleken bij de aangrenzende Far East Square, sinds de opening in 1997 het 'juweel temidden van de wolkenkrabbers'. Je
komt er via het tempelmuseumpje. Een glazen schuifdeur geeft eerst toegang tot een airco-gekoelde straat met terrasjes en een schilderijenexpositie. Via
nog een schuifdeur bereik je Amoy Straat, overkoepeld door een glazen dak dat zich bij regen automatisch sluit. Far East Square heet een opwindende
samensmelting van Oost en West en van Oud en Nieuw zijn - een bastion vol edutainment waar men zich 'bewust wordt van het Chinese immigrantenverleden' en
waar het 'aangenaam nostalgisch en toch modern' toeven is.
In een folder lees ik dat de ontwerpers zich lieten leiden door 'het traditionele concept van yin en yang waarbij universum en het leven in balans worden
gehouden door de elementen water, vuur, hout, metaal en aarde'. Ik vind de constructies van metalen pijpen en buizen - een beetje fabriekshal en een
beetje Centre Pompidou - te dominant. Mogelijk dienen de Chinese lampions voor wat evenwicht. 'Kom kijken hoe Chinatown er ooit uitzag! De eigenaardige
shophouses zijn dezelfde waar honderden (sic!) jaren geleden de koelies, postorderagenten en theehandelaren woonden', lees ik. Nu zie ik pas dat ik
omgeven wordt door authentieke shophouses in kersverse jasjes van okergeel beschilderd pleisterwerk.
Via Water Gate stap ik Peking Street in met zijn in art deco-stijl opgeknapte shophouses. Dit was het centrum van de agentschappen die de spaarcenten van
de koelies overmaakten naar familie in China. De lucratieve business was het monopolie van de Teochews. Toen de Britten in 1876 een speciaal postkantoor
voor geldtransacties openden, volgden bloedige onlusten. De geldhandel van weleer heeft geen zichtbare sporen achtergelaten; ik loop door naar de
riviermonding. De sanering ervan heet een mijlpaal in het proces om van Singapore de Tropical City of Excellence te maken.
De Singapore Rivier was een goor stinkend riool. Volgens Joan Hon in Tidal Fortunes verdronken er vaak kinderen bij het zwemmen: 'Hun lijken voegden zich
in het duister bij ongewenste baby's en dode varkens.' In 1977 werden de krotten en stalletjes van venters aan de kades gesloopt en werd 240 ton afval uit
de rivier gedregd. Binnen tien jaar waren de garnalen terug en werd de rivier schoon verklaard. Toen ik er in 1982 was, lagen er nog honderden bumboats,
waarmee de ladingen van de zeeschepen naar de pakhuizen werden gevaren. Het OCBC Centrum was met 198 meter het hoogste gebouw. Nu gaat het schuil achter
talloze reuzen van 280 meter.
Er zijn maar een paar bumboats overgebleven, omgebouwd tot rondvaartboot. Het leven op de rivier is al even steriel als in sommige gerenoveerde straatjes
in Chinatown. Toen de autoriteiten zich van die steriliteit bewust werden, poogden ze door vlooienmarkten in Chinatown en op de kades de ziel van het
verleden terug te roepen. Maar met die ziel is het als met de travestieten van Bugis Street. Toen het hoerenstraatje gerenoveerd werd, verdwenen ze en met
hen de sfeer.
Vanaf de Read Brug kijk ik uit over de Clarke Quay. Vrijwel alle shophouses zijn nu restaurants met terrassen voor 'alfresco dining' (eten in de
openlucht) op de kade. Een uitzondering is een juweel van een Chinees herenhuis van eind 19e eeuw.
De terrasjes van de shophouses aan de Boat Quay aan de overkant vormen de hot spot van het uitgaansleven. Je kijkt over het water op koloniale bouwwerken
als het vroegere gerechtshof uit 1865. Binnenkort wordt het heropend als Asian Civilizations Museum waarmee Singapore het cultureel middelpunt van de
regio wil worden. Net als bij het Historisch Museum is bij de millenniumwisseling een monumentje met een tijdcapsule geplaatst, zodat komende generaties
een beeld krijgen van het leven anno 2000. De inwoners mochten kiezen wat de capsule als relevante artefacten meekreeg. Ze kozen unaniem voor de memoires
van Lee Kuan Yew.
In een knik van de rivier staat de jongste aanwinst van Singapore's zoektocht naar identiteit: het MITA Gebouw uit 1934. Het diende decennia lang als
politiekantoor. In 1997 werd het gerenoveerd. De luiken van alle ramen hebben de bonte stijl van Chinese shophouses. Het is de zetel van de National
Heritage Board.
Deel dit artikel met anderen:
Recente nieuwsberichten:
•
2016/01/14 Zoekoperatie naar MH370 stuit op scheepswrak 19e eeuw
•
2016/01/13 Voor het eerst overleg religieuze leiders in Maleisië
•
2016/01/13 Discussie over borstvoeding bereikt ook Maleisië
•
2016/01/08 Verwanten vermiste MH370 passagiers: Ze leven nog!
•
2016/01/06 Malaysia Airlines vliegt zonder bagage wegens tegenwind
•
2016/01/05 Koenders wil snel besluit over vervolging MH17-verdachten
•
2016/01/04 Zo'n twintig Russen weten wie BUK-raket op MH17 afschoot
•
2016/01/01 Maleisië: Israëlische zeilers bestaan niet op WK jeugd
•
2015/12/25 Circuit van Sepang dicht voor groot onderhoud
•
2015/12/24 Sultan van Brunei verbiedt Kerstmis
•
2015/12/24 Maleisië: ex-baas zedenpolitie de cel in om verkrachting
•
Eerder gepubliceerde berichten uit 2001
•
Links naar het nieuwsarchief